37
Magnus zat in de cel van het politiebureau. Er zou nog één voorgeleiding plaatsvinden voordat hij zou worden overgebracht naar de gevangenis in Schotland, hoewel dat niet echt tot hem was doorgedrongen. Maar hij wist dat hij vroeg of laat zou worden overgeplaatst en elke keer dat er een agent de gang in kwam, met een rinkelende sleutelbos aan zijn riem en het droge geluid van zijn laarzen op de tegelvloer, dacht Magnus dat voor hem het moment was aangebroken om Shetland te verlaten. Soms dacht hij aan de toekomst als aan een huizenhoge zwarte vloedgolf die elk moment op hem kon neerstorten. Maar het was nog erger dan dat. Een vloedgolf kon hij begrijpen. Hij kon niet zwemmen, dus hij zou het niet overleven, maar hij kon het wel begrijpen. Dit was zo vaag en onbekend. En hij was zo bang, dat wanneer de celdeur openging als zijn eten werd gebracht, of als zijn advocaat bij hem op bezoek kwam, hij begon te beven. Niemand kon nog een zinnig woord uit hem krijgen en ze deden ook geen moeite meer.
Buiten regende het. Hij hoorde de regendruppels op het raam tikken, maar dat zat veel te hoog om naar buiten te kunnen kijken. In zijn hoofd was het zomer en was hij hooi aan het maaien, op de ouderwetse manier, met de zeis, omdat het stukje land zo klein was dat het de moeite niet waard was om een van zijn buren met een maaimachine om hulp te vragen. Hij rustte even om op adem te komen en met zijn mouw het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Er stond een straffe westenwind die de golven achter Raven’s Head van witte schuimkoppen voorzag, maar de inspanning van het voorovergebogen staan en het maaien zorgde ervoor dat hij transpireerde. Hij zag een meisje huppelend de heuvel op komen. Ze had een bosje bloemen in haar hand, samengebonden met een lint dat wapperde in de wind. Magnus zette de zeis met de steel tegen de muur. Hij was vanaf het ontbijt aan het werk geweest. Hij had zich voorgenomen dat hij eerst het hele veldje zou maaien maar besloot nu dat hij even een pauze zou nemen, voor een kop thee en een paar koekjes die zijn moeder de dag daarvoor had gebakken.
Op de gang buiten zijn cel werd iets geroepen. Hij had de woorden niet verstaan want hij was verzonken geweest in zijn dagdroom. Twee agenten riepen iets naar elkaar. Magnus hield zijn adem in en werd onmiddellijk duizelig van angst. Maar ze maakten alleen maar gekheid, want er werd gelachen en daarna hoorde hij de twee weglopen. Magnus haalde weer adem.
Hij had met Catherine over Catriona gepraat toen ze de laatste keer bij hem op bezoek was, op de dag dat hij naar Safeway’s was geweest en met haar in de bus had gezeten. Hij was het niet van plan geweest, dat praten. Hij had haar alleen binnengevraagd voor een kop thee. Dat wilde ze wel, een kop thee. Geen neut, want daar was het veel te vroeg voor, had ze gezegd. Maar ze snakte naar een kop thee.
Ze had foto’s van hem gemaakt. Eerst buiten, toen hij voor het huis stond en in de richting van de school keek. Daarna binnen, waar ze met de camera liep te zwaaien, bij de ravenkooi bleef staan en de lens heel dicht bij de tralies hield. Sinds Magnus in de cel zat, had hij een paar keer aan de raaf gedacht, over dat het misschien beter zou zijn geweest als hij hem meteen had doodgemaakt toen hij hem had gevonden. Misschien zou dat menselijker zijn geweest dan hem in een kooi op te sluiten.
Catherine had hem de foto’s laten zien die ze had gemaakt, op een klein schermpje dat aan de camera zat. Kijk, Magnus, je bent op televisie, had ze gezegd. Maar zijn ogen werden de laatste tijd steeds slechter en hij had de beelden nauwelijks kunnen onderscheiden. Hij had wel gezien dat ze op en neer bewogen, maar dat konden foto’s toch niet? Hij had gedaan alsof hij ze kon zien want hij wilde haar niet kwetsen.
Magnus had gedacht dat ze daarna weg zou gaan, maar ze was in zijn moeders stoel gaan zitten, onderuit, alsof ze doodmoe was. Ze had haar jas uitgedaan en naast zich op de grond gelegd. Ze had een broek aan, een zwarte broek met pijpen die aan de onderkant heel wijd waren. Zijn moeder had haar hele leven nog nooit een broek gedragen, maar door de warmte van de haard en terwijl buiten het licht begon af te nemen, was het bijna geweest alsof hij met zijn moeder praatte.
Waarom was hij over Catriona begonnen? Omdat hij veel aan het meisje had gedacht sinds nieuwjaarsmorgen, toen Sally en Catherine zijn huis waren komen binnenvallen. Ze waren ouder dan Catriona, meer vrouwen dan meisjes met hun glanzende lippen en de zwarte lijntjes om hun ogen, maar ze hadden hem hetzelfde gevoel gegeven. Dat kwam door het giechelen, het snelle praten en omdat ze voortdurend aan hun haar zaten. Door Catherines kleine voeten en smalle polsen, door Sally’s mollige armen en al hun kettingen en armbanden. Maar nu Catherine in zijn moeders stoel zat, met haar ene been over het andere geslagen en haar in sokken gehulde voeten naar de warmte van het vuur gekeerd, giechelde ze niet. Ze stelde hem op zachte, vriendelijke toon vragen en luisterde naar wat hij zei. Magnus vergat wat zijn moeder hem had opgedragen – ‘Je vertelt ze niks’ – en had beschreven wat er was gebeurd op de dag nadat Catriona naar hun huis was gekomen.
Daarna had hij daar natuurlijk spijt van gekregen. Toen had hij geweten dat hij dat niet had moeten doen.